Auke Visser´s Esso Belgium Tanker's site     |   home
ONZE VLOOT ( Publicatie van Esso Belgium N.V.)
Onze vloot - Deel 1

Sedert haar stichting, in 1891, heeft Esso Belgium bijzonder veel aandacht geschonken aan haar vloot. In de hiernavolgende bladzijden schetsen wij de geschiedenis van onze rederij, die sedert meer dan 75 jaar een vooraanstaande plaats bekleedt in de Belgische koopvaardij.
De Esso-schepen die onder Belgische vlag varen hebben herhaaldelijk een eersterangsrol gespeeld in de geschiedenis van de Antwerpse haven ; aldus valt de «Esso Antwerp» (76.209 DWT) de eer te beurt - zoals dat reeds voor andere tankers van onze vloot het geval was - de grootste eenheid van de Belgische vloot te zijn.
Met een globaal draagvermogen van 213.500 ton, bekleedt de vloot van Esso Belgium nu de tweede plaats onder de Belgis-che rederijen ; aldus draagt zij in belangrijke mate bij tot de ontwikkeling van de maritieme en economische activiteit van ons land.
Vanaf de Middeleeuwen tot in de 19e eeuw beschikte het Westen enkel over de walvisvangst om de bevoorrading van lamp-olie te verzekeren. Tijdens de industriële revolutie van de 19e eeuw steeg de vraag echter zo snel dat weldra een reeks uit-vinders trachtten nieuwe pro-dukten te ontdekken die deze dierlijke olie zouden kunnen vervangen. Aldus ontdekte men in 1856 de uitstekende kwaliteiten van bepaalde soorten minerale oliën en toen op 30 augustus 1859 in Titusville (V.S.A.) de eer-ste boring werd uitgevoerd, was de petroleumnijverheid geboren. Tijdens de Secessie-oorlog in de Verenigde Staten ver-scheen de petroleum voor het eerst in ons land. Het nieuwe produkt kende zoveel succes dat Antwerpen in 1864 de belang-rijkste petroleumhaven in Europa was geworden ; één derde van de totale produktie van de Verenigde Staten, of 230.000 vaten (1) kwam in onze haven binnen.
De petroleumbevoorrading stelde nochtans zware problemen. De olie werd namelijk op zeilschepen vervoerd in vaten ; de ve-le lekken veroorzaakten enorme verliezen en een groot brandgevaar. Men trachtte dus een ander transportsysteem te vinden. Aldus werden de vaten vervangen door grote tanks, waarin de petroleum in «bulk» werd vervoerd. Het stoomschip «Glück-auf», dat in 1886 in Newcastle werd te water gelaten, was het eerste tankschip dat als dusdanig bij het bureau Veritas werd geregistreerd. In februari 1887 publiceerde de heer Fr. Speth, die vier jaar later beheerder zou worden van de American Pe-troleum Company (de vroegere benaming voor Esso Belgium N.V.), een verslag over het «vervoer van petroleum in reservoir-schepen ». Onder de voordelen van het nieuwe systeem citeerde de heer Speth o.a. de vermindering van laad- en transport-kosten: een tankschip kon immers ongeveer 50% méér petroleum vervoeren dan een schip bestemd voor het vervoer in vat-en.
(1) één vat (barrel) = 158,98 liter

Op enkele jaren tijds vervingen de tankschepen volkomen het transport in vaten. Het is dus dank zij de vooruitziendheid van één van de stichters van de American Petroleum Company dat deze maatschappij bij haar ontstaan beschikte over haar eigen vloot met een gezamenlijke tonnenmaat van 13.500 DWT. Deze vloot bestond uit twee zeilschepen, de «Hainaut» en de «Brabant», en drie stoomschepen : «La Flandre», «La Hesbaye» en «La Campine».
De driemaster «Le Hainaut», een van de eerste tankschepen die de Antwerpse haven binnenvoer.

«Le Hainaut» was een driemaster met een tonnenmaat van 3.000 DWT ton en uitgerust met tanks. Hij was in 1887 bij de «Barrow ship-building Cy Ltd» in Barrow-in-Fur-ness (Groot-Brittannië) gebouwd. Toen het schip in dienst werd genomen, kreeg het zowel in de pers als in zeevaartkringen een uiterst gunstige kritiek. Het schip kwam tevens als eerste tanker in de haven van Antwerpen binnen. Toen een ontzaglijke brand in 1904 de Antwerpse petroleuminstallaties had vernield, deed «Le Hainaut» dienst als drijvende opslagplaats.
Het zeilschip «Brabant» hoorde toe aan de firma Frédéric Speth & Co voordat het eigendom werd van de A.P.C. Deze eenheid, die over een laadvermogen van 500 t. beschikte, bracht regelmatig produkten uit de V.S.A. naar Antwerpen, zoals o.m. hars en terpentijn, die in vaten werden vervoerd. Tijdens de reis naar de Nieuwe Wereld bestond de vracht meestal uit cement.
« La Flandre » was een stoomschip van 3.000 ton, dat op de scheepswerven van « Armstrong, Mitchell & Co » in Newcastle-on-Tyne (Groot-Brittannië) werd gebouwd. In die tijd stelde de constructie van mechanisch aangedreven tankschepen met een grote tonnenmaat de scheepsbouwers nog voor grote problemen.
Er was vooreerst het probleem van het vloeistofoppervlak dat vrij kon bewegen in de tanks; vervolgens was er het probleem van de stevigheid van de constructie, en tenslotte de plaatsing van de machine achteraan die speciale voorzorgsmaatregelen noodzakelijk maakte. Het was ingenieur J. Isnerwood die het systeem van overlangse schotten uitwerkte, waardoor de lading in compartimenten werd onderverdeeld. In « La Flandre » was boven de tanks een kolenbunker geïnstalleerd.
Bovendien was er vooraan het schip een ruim voor petroleumvaten voorzien. Volledig geladen bereikte « La Flandre » een snelheid van 9 knopen per uur (1). Het schip had drie horizontale duplex-pompen voor het lossen van de lading ; twee ervan waren vooraan aangebracht en één achteraan.
De pompen hadden een capaciteit van 350 ton per uur (2), terwijl het schip zowel aan bakboord als aan stuurboord kon worden gelost. De bemanning bestond uit 29 koppen (3). « La Flandre » was het eerste schip van de A.P.C, dat de haven van Gent binnenvoer.
«La Hesbaye» werd in 1888 op dezelfde scheepswerf als « La Flandre » gebouwd, en werd in 1890 door de firma Frédéric Speth & Co aangekocht. Een jaar later werd deze stomer van 3.500 ton eveneens bij de A.P.C.-vloot gevoegd.
Het tankschip «La Campine» (3.400 ton) verliet in 1890 de scheepswerven van « Palmers shipbuilding and Iron Company Ltd » (Groot-Brittannië). Het schip bezat twee tanks en was het eerste vaartuig dat in België een lading benzine in bulk invoerde - tot nog toe hadden de andere eenheden enkel kerosene getransporteerd. Teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de toene-mende vraag op de petroleummarkt, moest de American Petroleum Company uitkijken naar nieuwe tankers.

(1) of ongeveer 16 km
(2) De «Esso Antwerp», die in 1967 werd gebouwd, beschikt over drie pompen met een capaciteit van elk 1600 ton/uur
(3) «Esso Antwerp» : 26 man.

In 1897 werd de « Bremerhaven », een stoomschip van 4.000 ton, te water gelaten. Dit schip verdween echter in 1899 tijdens een storm. Het werd onmiddellijk vervangen door de «American», schip dat 5.250 DWT mat. De A.P.C, bezat toen een vloot van 22.000 ton om het transport tussen de Verenigde Staten, de Zwarte Zee en Antwerpen te verzekeren. Ofschoon « Le Hainaut » in 1911 aan de Anglo-American Oil Company werd overgemaakt en « La Hesbaye » in 1913 werd verkocht, bezat de maatschappij in die tijd nog tien schepen en 21 lichters.
Helaas, in 1914 brak de oorlog uit. De petroleumvoorraden te Antwerpen werden door de genie van het Belgisch leger ver-nietigd en de vloot ter beschikking gesteld van de « Commission for Relief » van de Geallieerden. Zij werd echter zwaar op de proef gesteld : op 4 februari 1915 zinkt de « Chester» tijdens een storm op de Atlantische Oceaan. De bemanning wordt door het Amerikaanse stoomschip « Philadelphia » gered. « La Flandre » zinkt eveneens, na op 22 februari, net vóór de aankomst in de Nieuwe Waterweg, op een mijn te zijn gelopen. Het schip was van de Verenigde Staten op weg naar Rotterdam.
De stomer «Chester», eigendom van de American Petroleum Company sedert 1890, verging in 1917 bij een storm op de Atlantische Oceaaan.

« La Campine » wordt in maart 1917 in de Noordzee door een Duitse obus getroffen, brandt uit en zinkt. Bovendien wordt de « Antwerpen », die in 1916 in de Verenigde Staten was gebouwd, door de Duitsers getorpedeerd tijdens zijn maidentrip. De bemanning wordt gelukkig door een Engels schip gered. Aldus beschikte de maatschappij op het einde van de oorlog nog slechts over de «American» (5.250 DWT). Teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de stijgende vraag, en te beschikken over een vloot die in verhouding stond met haar zakencijfer, moest de American Petroleum Company uitzien naar nieuwe eenheden. Maar omwille van de inflatoire prijzentendens werd het 1922 vooraleer de maatschappij' de in 1918 gebouwde Ampetco (11.350 DWT) kan aankopen. Enkele jaren later werden de Ampetco en de American verkocht om vervangen te worden door twee nieuwe eenheden : de «Motocarline» (12.350 t.), en een nieuwe Ampetco van 13.175 ton. Deze twee sche-pen waren uiterst modern voor hun tijd. Zij waren uitgerust met een Dieselmotor en luidden een reeks schepen van grote ton-nenmaat in.
Het tankschip «Ampetco», een van de modernste schepen van de A.P.C, die na de eerste wereldoorlog deel uitmaakte van Onze vloot.

De «Motocarline» was in 1929 op de Krupp-scheeps-werven in Kielgaarden gebouwd. Zijn twee viercylinder Diesel tweetakt-motoren verbruikten 13,3 ton dieselolie in 24 uur (1). De « Motocarline » was uitgerust met twee buizenketels voor de boordpompen, die elk een debiet hadden van 400 tot 450 ton per uur. Het schip, dat speciaal ontworpen was voor het transport van benzine, petroleum en stookolie, had 15 dubbele tanks met ser-pentins, 5 dubbele zomertanks en 4 cofferdams.
Onder de technische snufjes waarmee de «Motocarline» was uitgerust vermelden wij een lange- en korte golf-zender, een goniometer en een «Lux» koolzuur-blus-systeem.
De «Motocarline», het eerste motorschip van onze vloot, werd te water gelaten in 1925. Het voer voor rekening van onze firma tot in 1937.

De Ampetco, die in 1926 was gebouwd en in 1929 door de maatschappij werd aangekocht, vertoonde dezelfde kenmerken als de «Motocarline». In 1936 had de maatschappij opnieuw zulk een vlucht genomen dat men besloot de «Motocarline» te vervangen door het M.S. «Esso Belgium» (15.000 ton). Dit schip, dat in 1936 te Kopenhagen van stapel was gelopen, was uitgerust met twee 5.000 PK motoren. De lading van 20.000.000 liter werd in 17 uur gelost, en het schip bereikte een snelheid van 13 knopen. In die tijd was de «Esso Belgium» het grootste schip dat onder Belgische vlag voer.
De «Esso Belgium» (27.090 ton) kwam in 1955 onze vloot vergroten.

Tijdens de tweede wereldoorlog werd onze vloot opnieuw zwaar getroffen; de Ampetco verdween in de golven.
Na de oorlog stelde onze maatschappij alles in het werk om opnieuw de positie te verwerven die zij vroeger op de markt had bekleed.
(1) een stoomschip van 10.000 ton verbruikte tijdens een overeenkomstige periode tenminste. 50 ton steenkool.

Zie ook : Onze vloot - Deel 2