Auke Visser´s Esso Belgium Tanker's site     |   home
Esso Brussels (2) - (1967-1973)
1960 - Met de Esso Brussels het zeegat uit
Uit het "Scheepsjournaal" van Emiel Fredrix.
( Overgenomen uit Esso Magazine 1983 No. 3 )


6 juli.
De T.T. "ESSO BRUSSELS", de trots van de Belgische koopvaardijvloot, ligt aan de kade gemeerd. Er heerst een drukke bedrijvigheid.
Alle toebereidselen voor de afvaart worden getroffen. De familieleden van de opvarenden verlaten het schip, de sirene gilt scherpe tonen uit, meertouwen worden losgemaakt, machines daveren, bevelen weerklinken en, getrokken door sleepboten, notedoppen gelijk, glijdt statig de zeereus van de kade af. De lange reis heeft een aanvang genomen. Bestemming Rotterdam, via ... Bandar Mar Shahr, gelegen aan het noordelijke deel van de Perzische Golf.
Goede wacht en behouden vaart... Er wordt gewuifd, ten afscheid. Werkelijk, partir, c'est mourir un peu.
Er waait een stijve bries. Zolang we op de Schelde zijn, gaat het nog, doch eenmaal Vlissingen voorbij begint het van uw welste. Ik wil naar de voorplecht, om te kijken hoe het schip het water klieft. Zeker, ik wil, doch de wind beslist er anders over. Ik geraak niet tot aan het einde van de cabines midscheeps, waar ik ben gelogeerd. De wind, die de adem afsnijdt, dringt door merg en been, smakt me achterover. Net op tijd kan ik mij aan de reling vastgrijpen, gelukkig, doch ik moet terug, tegen zo'n wind kan ik niet op. Landrat! Kijk naar de matrozen. Hun klederen fladderen evenals de uwe om het lichaam, doch zij snijden erdoor, al voeren ze een hefboomwagentje, geladen met vijfenzeventig kilogram verf. Hun klederen? Bij dergelijk weer? Een broek en een hemd, blote borst, blote gespierde armen die ontzag inboezemen. Bonkige kerels, stoere zeelui, pleegt men te zeggen; uitdrukkingen die gemeenplaatsen zijn geworden doch die, hier op de zee, bij wind zes, tot hun volle, ware betekenis worden teruggebracht. Op de brug ontmoet ik de eerste stuurman.
- 't Zou ruig kunnen worden, stelt hij mij gerust.
- Wat wilt ge, stuurman, wie op 't bootje zit, moet met 't bootje varen. Stuurman De Blende heeft gelijk. Het wordt ruig. We voelen de "deining" van de grauwe zee, doch bepaald rollen doet het schip niet, al "regent" van tijd tot tijd de witte kop van een baar over het dek.
Als we vóór de Belgische kust varen, waar één na één de gekende badplaatsen voorbijschuiven, wordt het hoe langerhoe erger. Doch naar het Nauw van Kales toe kletst het zilte nat in versneld tempo tegen de ruiten van de "Officers' Lounge". Het is werkelijk prachtig, het spel van de baren, die hoger en hoger worden om zich tegen de romp van het schip te pletter te beuken. En toch, het is een kleinigheid voor de "Esso Brussels", het deert hem niet, ongestoord klieft de ongemeen prachtige zeereus de baren en vervolgt onvervaard zijn weg.

7 juli.
De dag kondigt zich mooi aan. In het Oosten rijst de zon uit de zee op in een weinig bewolkte hemel. De wind is minder fel dan gisteren,doch het schip danst lichtjes, zodat mijn plattelandsvoeten zich schrap moeten zetten om niet heen en weer te wiegen. De zee is mooi.
- Goede morgen, klinkt het achter me. Ik kijk om.
- Ah, dag stuurman. Wat een fijn weertje hebben we, zeg.
- 't Zal goed worden, vandaag. Lekker geslapen ?
- En of, dank u, wij worden in slaap gewiegd. Stuurman De Blende is een en al hoffelijkheid. Hij informeert naar onze toestand.
- Dit is toch niet erg, stuurman, zeg ik, de klemtoon leggend op dit.
- Inderdaad, erg is het niet, doch meer dan voldoende, eigenlijk slechtst van al, om zeeziek te worden. En hij geeft me verder goede raad.
- Als ge wat voelt, komt ge maar tijdig een pilletje halen. De frisse lucht is best, beter dan in de kabine te blijven, doch nog beter is het niet willen ziek worden.
Graag zal ik zijn raadgevingen opvolgen. Hoe vroeg het ook is, reeds lopen de matrozen met een grote, dikke gummislang over het dek, zeker om het schoon te spuiten, want reinheid is nu eenmaal geboden. Een zeeman is fier op zijn schip.
Ik word het niet moe naar de zee en de voorbijvarende schepen te kijken, vooral dan naar de kleine vissersloepen die het hard te verduren hebben. Aan de cadet, die me intussen heeft opgezocht, vertel ik mijn belevenissen op een Zeebrugse garnaalvanger, jaren geleden.
- Kijk, roept hij plots uit, terwijl hij naar de sloep wijst die helemaal in de golven is verdwenen, zodat nog enkel een stukje van de mast zichtbaar blijft.
Mijn hart houdt een ogenblik op met kloppen, als vreesde ik het ergste, doch daar wordt het bootje, als een pluim zo licht, door een geweldige witgekopte golf in de hoogte gestoken, zodat de romp helemaal bloot komt. En zo gaat het almaar door, rollen en stampen tegelijkertijd.
Zolang mogelijk volgen wij de gedragingen van het scheepje en zijn vol bewondering voor de mannen aan boord, die onvervaard het net slepen, om de tafel van ons, mensen aan de wal, van vis te voorzien.

8 juli.
Zojuist heb ik orde in mijn hebben en houwen gebracht. Nu moet ik orde brengen in mijn gedachten. Gisteren is mijn journaal bruusk afgebroken geworden. Het gaat me niet, schrijven op een schip dat 15 tot 20° rolt. Ik heb nochtans mijn uiterste best gedaan en heb het lange tijd volgehouden, tot al de spullen op de schrijftafel, fototoestel en lamp met zeer zware voet inkluis, evenals de laden met hun inhoud, eenvoudig van en uit de tafel zijn geschoven en op de grond gevallen. Ik heb toen alles netjes opgeruimd en voorzichtig-heidshalve de breekbare zaken op bed gelegd, niets gekort, hetzelfde spelletje is herbegonnen. En zo is het verder blijven duren, zodat ik de pijp aan Maarten heb gegeven. Schrijven is eenvoudig onmogelijk geweest, lezen evenmin. Ik heb mezelf voorgesteld, even een avondluchtje te scheppen en dan naar de kooi te gaan. Ik heb me warm ingeduffeld wegens de koude, buiten.

9 juli.
Als ik te zevenen op dek kom, ontwaar ik aan bakboord land. Portugal, weet ik. Hoe vroeg ook, het is reeds vrij warm. De zon schiet, als een pijl uit de boog, in een smetteloos-blauwe hemel omhoog. De weerkaatsing van het licht op het water is geweldig, een schittering die de ogen doet waterpinken. Ook de lucht is ijl-diep en vol tintelende beweging van spelend licht, dat aan de einder in zilverwit overgaat.
Even na etenstijd bereiken we kaap St. Vincent. Boven op de rotsen het gekende klooster. Hé, St. Vincent, maar, het is Spanje, we
hebben Portugal reeds achter ons en stevenen naar Gibraltar toe. St. Vincent ? Naar men mij gisteren heeft verzekerd zouden we hier rond de middag toekomen, zodat we een voorsprong van drie en een half uur op de voorziene tijd hebben. Van de vierde stuurman verneem ik de snelheid : 18 a 19 knopen. -Wat meteen de voorsprong verklaart. Sedert gisteren zijn een zestal matrozen doende de verf
op het achteruit te schrapen. Zij arbeiden alsof hun veiligheid ervan afhangt. Zij zijn niet aan boord gekomen om "uren te kloppen". Het zijn geen dagdieven. Zij werken. Wat zegt U ? Is het een schoentje naar uw maat ? Asjeblief, geneer u niet, u moogt het gerust aantrekken.
Ongelooflijk, ja, fantastisch, het onderhoud van zo'n schip. Voortdurend wordt het geschilderd, de verf geschraapt, herschilderd, van hoog tot laag. Het zilte nat wreet gemakkelijk in en... roest moet voorkomen worden. Enorm is de hoeveelheid verf die het schip bedekt en beschermt. Zo is er steeds en altijd wat te doen, te onderhouden, te herstellen. 's Namiddags, steeds langs bakboord, land :de zuid-westelijke kust van Spanje. Niettegenstaande een lichte nevel, zijn enkele dorpen goed zichtbaar, evenals een weg die door de bergen loopt. Weldra wordt de steven naar het Oosten gericht : de Middellandse Zee. Eigenaardig, maar daar, in de nabijheid van Trafalgar, ziet men duidelijk de grens tussen de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, de golfslag wordt onmiddellijk anders.
Zo werd, door de natuur zelf, het onderscheid tussen oceaan en zee gemerkt.
Plots, een klettering als van regen. Wordt het dek, boven mij, schoongespoten ? Nu, op dit uur? Ik kijk omhoog. De Belgische driekleur waait fier in top. Ik begrijp er niets van. Willen wij aan de gezagvoerders van de andere schepen tonen dat het grootste, het prachtigste, het snelste schip in de geul, tot de handelsvloot van het kleine België behoort ? Stuurman De Blende, die in de buurt is,  helpt me uit de waan:
- We verwachten de "Antwerp".
- De "Esso Antwerp"? roep ik verbaasd uit.
- Ja, antwoordt de stuurman lachend om mijn verbazing.
- Nog lang ?
- Over een kwartier, een half uur, we zoeken verbinding.
Er heerst een groeiende spanning aan boord. All hands zijn aan dek. En, eindelijk, juist vóór Gibraltar, kruisen de zusterschepen
elkaar. Op beide tankers wordt de groet met de vlag gebracht, beide stoten drie korte sirene-klanken uit, die als een vreugdeboodschap over het water rollen om, aan de verre einder slechts, uit te sterven. Het is een plechtig, ontroerend ogenblik zelfs. Maar dan
komen de bemanningen los. Er wordt geroepen, geschreeuwd, gejuicht, gewuifd en ... enkele stonden later is de "Antwerp" als het
ware opgeslorpt in de schittering van de ondergaande zon, en bevinden wij ons recht tegenover de hoge flank van de machtige
burcht die Gibraltar is.
Het hart van de reuzentanker is de indrukwekkende, de ontzag inboezemende machinekamer; neen, geen kamer, drijvende fabrieken en werkplaatsen zijn het. Hij, die hier de algehele verantwoordelijkheid draagt, is de nauwelijks dertigjarige jonge Chief-Engineer
Museur, die vandaag de gelukkige vader van een flinke dochter is geworden.
Het hart van de "Esso Brussels" klopt met ongemeen felle slag, die het ganse schip doet sidderen en trillen, tot aan de boeg, met
de regelmaat van een uurwerk, zonder horten of stoten : gesmeerd.
- Si vous avez envie de visiter la machine ? Ik laat het me geen tweemaal vragen; dadelijk volg ik de tweede machinist Jacquinet,
nóg een jonge kerel, zesentwintig slechts. Hij geeft de indruk buitengewoon verstandig te zijn, met een ernst en een plichtsbetrachting voor zijn werk, die velen van zijn ouderdom, hem mogen benijden. In oktober gaat hij terug naar de Zeevaartschool te Antwerpen,om er het brevet van eerste te halen. In de machinekamer slaat mij al dadelijk een geweldige warmte tegen. 44°C is het nu. Een beetje verder valt, als een ijskoud stortbad, een luchtstroom op me neer. Zo gaat het de ganse machinekamer door. Ik heb het u reeds gezegd, u weet het dus, ik ben geen zeeman. De afwisselende warmte en koude luchtstroom, zal mij zeker een verkoudheid kosten. Ik heb het er graag voor over, ik aanvaard het, meer nog, het lijkt me alsof het er zó bij hoort; een tol die men moet betalen, om goede maatjes te zijn met iets waartegenover men zich klein, nietig en onmachtig voelt.

11 juli.
De Middellandse Zee is blauw als de Middellandse Zee.
Aan stuurboord steeds de eindeloze Algerijnse kust, waar het zand in de zon te blinken ligt. We varen enkele eilandjes voorbij, de
Galitons, kale rotsen die in grillig-schilderachtige lijn uit de zee oprijzen. Ik kan er niet genoeg naar kijken. Het roept beelden op,
uit lang vervlogen jaren toen ik, als kind, de heldhaftige verhalen las van de koene zeevaarders als Colombus, Maghellaan,  Bermudez, Cook, La Pérouse en zoveel anderen.

12 juli.
We zijn van de kust weggevaren en bevinden ons opnieuw in volle zee. Behalve een vliegdekschip, waarop juist een helikopter
neerstrijkt, is de zee verlaten...
- Kijk, zegt de chief-steward, hoe de horizont
- de scheiding tussen lucht en water - scherp is afgetekend, veel scherper dan een paar dagen geleden, toen er nevel was.
- Het is me gisteravond reeds opgevallen, onderbreek ik hem.
- Ziet ge, gaat hij verder, hoe de kleur van de lucht, juist boven het water, lichter is geworden ? In de Rode Zee is het nog lichter,
daar gaat het geel, naar oranje toe.
De zee wordt lichter blauw en er is geen vuiltje aan de lucht. Uren reeds varen wij, zonder één enkel schip te ontmoeten. Het zweet
breekt me langs alle kanten uit. Ik ga een kop warme koffie drinken.
De machines worden getest. Weldra gaat de "Brussels" uit garantie. Nu worden dezelfde maneuvers uitgevoerd als tijdens de proefvaart: één ketel gedoofd, slechts één groep ingeschakeld.
- En toch lopen we nog meer dan vijftien knopen, zegt stuurman Donck. Het is ongelooflijk, een waar "speedship". 't Is eenvoudig  niet tegen te houden.
Is de machinekamer het hart, dan is de brug zeker het brein van het schip. Laat me toe, onmiddellijk van wal te steken en het u  maar dadelijk te zeggen: de "Esso Brussels" is uitgerust met de modernste navigatiemiddelen. Hoe kan het anders ! De nieuwste,
volmaakste, meest dure toestellen bevinden zich aan boord. Het zijn er daarom geen reuzegrote, u moet het niet geloven, kleine apparaten die elk een fortuintje vertegenwoordigen.
Een leek stelt, ik geloof het toch, in 't algemeen meest belang in de radar. Hij kent zo een beetje het principe, heeft het al eens in
Esso Magazine of elders gelezen, weet dat de vleermuis de eerste, door de natuur geschapen "radar" is. 'True Motion Kelvin
Hughes" is het toestel aan boord. Het wil zeggen: "geeft de ware verplaatsing van de beelden weer". Het schijnt het beste te zijn
van wat vandaag op de markt wordt gebracht en vertegenwoordigt een handelswaarde van één miljoen. De opgevangen beelden
worden, net als de televisie, op een scherm zichtbaar en op een tweede herhaald.
De laatste, ultramoderne uitvindingen heeft de roerganger aan boord, overbodig gemaakt. Er wordt elektrisch en automatisch gestuurd. Een robot. De "ijzeren man" noemen de zeelui het. De koers wordt geregeld en automatisch volgt het schip de ingestelde
weg die, sedert Malta en dit tot Port Saïd, 109 is. Eén rechte weg, zonder kust, zonder eilandjes, niets dan zee, water en lucht.
En, het is alsof er geen schepen meer zijn.
De "ijzeren man" is niet zelfzuchtig. Hij laat toe hydraulisch te sturen, doch dan komt er wél een roerganger bij te pas.

13 juli.
Ik heb zojuist brieven geschreven. Nu leun ik tegen de reling en kijk naar de wisselende golfslag, de witgekopte baren. Een licht
briesje tempert de warmte. De zee is als verlaten. Er zijn geen schepen en geen bruinvissen.

14 juli.
Vóór zonsopgang is het lekker op dek. Echt fijn. Om zo eens genotvol van een uitgelezen weertje en de gezonde zeelucht te snoepen. Nauwelijks één uur later is het reeds vrij warm en zoek ik dekking in de schaduw. Straks, na de lunch, zullen we te Port Saïd zijn. De matrozen, onder leiding van de bootsman - de eerste is van wacht - maken alles klaar om te ankeren. Armdikke meertouwen,
uit perlon vervaardigd, worden op de voorplecht in sierlijke regelmaat gelegd. Zo kan het vieren zonder horten of stoten gebeuren. De loopbrug wordt van de springbrug gehaakt, en op haar plaats aan stuurboord vastgehecht. Naar schatting zijn we nog zes uren van Port Saïd, doch alles moet gereed zijn. Op een schip wordt nooit tot op het laatste ogenblik gewacht om iets uit te voeren, steeds is men tijdig klaar;onvoorziene gevallen moeten voorkomen worden; men kan niets aan het toeval overlaten. Alle patrijspoorten worden gesloten, evenals de buitendeuren. Zij zullen opnieuw geopend worden over een drietal weken, als we hier terug zijn, en westwaarts stevenen.
Alles wordt gesloten, niet terwille van de dieven die we straks aan boord verwachten, de airconditioning wordt op gang gebracht.
Het duurt niet lang of een weldadige koelte stroomt in mijn kajuit. Als ik op dek kom, slaat de warmte me in net gelaat.
Zie ik goed ? Maar, daar is land aan stuurboordzijde. Werkelijk. En ginder, vier grote schepen. Het kan niet anders, wij zijn de
Nijl-delta voorbij, en die grijze, nauw merkbare streep is Port Saïd. Wij bevinden ons in de nabijheid van het Suezkanaal. De
sirene stoot één scherpe kreet uit. Het anker wordt uitgeworpen, vlaggen wapperen aan de mast. Het duurt niet lang of de loodsboot komt langs bakboord gelaveerd. Port Saïd schuift dichter en dichter bij. Het schip wordt recht tegenover de ingang van het kanaal, aan twee boeien vastgemeerd. We wachten op konvooi, het konvooi van middernacht, om door het Suezkanaal te varen.
Wees gerust, we werden sedert lang aangekondigd. Daar is de politieboot, niet alleen met politiemensen om aan boord wacht
te houden, ook een dokter en tolbeambten zijn er. En dan, neen maar, tal van bootjes varen rond het schip, mieren die een reus
aanvallen. Het dek wordt bestormd door tientallen bruingebrande mannen, met koffers en pakken beladen. De inhoud wordt uitgestald op het dek, dat weldra een Oosters bazar gelijkt. Wat er allemaal te koop wordt geboden, grenst aan het ongelofelijke.
Ze lokken u mee, op de meest opdringerige manier, zodat ge echt brutaal moet worden, wilt ge er vanaf geraken. En praten zoals zij kunnen, in alle talen, Engels en Frans en zelfs Nederlands, in een mengelmoes door elkaar, doch ge begrijpt hen en zij u. Alles en nog wat is uiterst goedkoop, een spotprijs, 't is gegeven. En als ge dan ten slotte, tegen de helft of nog minder van de gevraagde prijs koopt, vraagt ge u af: "Voor hoeveel ben ik nu bedrogen ?"

15 juli.
Vrij later dan naar gewoonte word ik wakker. Mijn eerste beweging: lopen naar de pa-trij spoort en kijken naar de woestijn. Wie
weet hoeveel heb ik door het nachtkonvooi gemist... Ik zie niets dan water. De Rode Zee? Ik voel me bedrogen. Er zijn nog schepen en, nu merk ik het, zij hebben het anker uitgeworpen. Ook de "Brussels" ligt voor anker. Als ik de ogen half dicht knijp, zie ik, heel vaag en onduidelijk in de ochtendzon, de oever. Nu gaat me een licht op: wij bevinden ons in het grote Bittermeer en wachten
op het konvooi uit het zuiden dat, over een half uur slechts, uit Suez zal vertrekken. Rond de middag zal het hier toekomen en dan eerst kunnen wij onze weg vervolgen. Gistermiddag lagen we vóór Port Saïd, vanavond zijn we te Suez. Ware de Rode Zee door de landengte van Sinaï tot aan de Nijldelta doorgedrongen, we zouden één dag op de heen- en één op de terugreis gewonnen hebben. Twee dagen op één enkele reis. En onwillekeurig denk ik aan de onderhoudskosten van het schip. Aan bakboord, de eindeloze woestijn van Sinaï. De kleur ? Ik kom er niet toe, ze te definiëren. Geelbruinros ? Misschien. Doch de weerkaatsing van het zonnelicht is zo hevig, ik zou het eenvoudig "licht" kunnen noemen. Ook de woestijn heeft haar charme, als men haar voor het eerst aanschouwt.
Aan stuurboord is net wat anders, daar loopt de weg naar Suez en het zoetwaterkanaal. Een treintje puft dikke, zwarte rookwolken uit. Enkele auto's rijden ons voorbij. Er is besproeiing, er is landbouw. Palmbomen en ceders en ander gewas. Nooit heb ik mooier en groener groen gezien. In de achtergrond het op en neer golvend gebergte, een donkergrijze massa, in de nevel verdoezeld. En daartussen, afzonderlijk of samengetroept, boerderijen, onooglijke, vervallen huisjes zonder vensters, uit in de zon gebakken vaalgrauwe leem. Er is beweging, er zijn mensen; de mannen in 't wit, de vrouwen in 't zwart. Kamelen liggen lui op de grond te grazen.

16 juli.
Ik steek de zon de loef af, vanmorgen. Ik ben vroeger dan zij uit de veren. In het Oosten, aan bakboord, een fijne rozige streep.
Al het overige donker. Met de seconde wordt het lichter, de streep breder en dikker; de kleuren veranderen, rood aan de einder,
een koperkleurig rood, omgeven door een cirkel van roze en purper en malve en oranje in alle tonen en heel, heel licht geel. Alvorens ik het goed en wel heb opgenomen is het weeral anders, want nu is het juist alsof het langs achter, door een schijnwerper wordt beschenen. En dan, Aurora in hoogst eigen persoon. Zij komt schuchter even boven het wateroppervlak turen, alsof ze zich wil vergewissen of het er wel veilig is. Meteen wordt het water roze-purper-blauw, van een diepe, eigenaardige kleur. Ik geniet volop van een opgaande zon in de Rode Zee. Het spijt me, de kamera niet bij me te hebben... Als ik terugkom staat de zon boven de horizont. Nu is er geen tegenhouden meer aan. Hoger en hoger klimt ze en schiet haar stralenbundels op het watervlak af. Schitterend is het niet, het is verblindend. Noch min, noch meer. Slechts met de zonnebril is het mogelijk er naar te kijken.
Lange tijd blijf ik op hetzelfde plekje op dek staan;
ik sluit de ogen om na te genieten. Ik ben in-gelukkig omdat het me gegeven is dat te beleven. Ik heb alles, als een film, diep in
me opgenomen, om het daar te bewaren, mijn hele leven lang.
Samen met de zon, stijgt de temperatuur... Wie heeft het me gezegd: De Rode Zee is rimpelloos, vlak als een spiegel, zonder
vleugje wind bijna ? Ik herinner het me niet meer. In elk geval, er staat een tamelijke deining op deze zee; de baren zijn groot en
breed-witgekopt. En er is een lichte bries. - Hé, kijk, roep ik alsof er iemand bij me staat. Heus, ik kan een kreet van verbazing
niet weerhouden. Een school van twintig, dertig vissen springt uit het boegwater op, om eveneens twintig tot dertig en zelfs vijftig
meter over het water te scheren en dan te verdwijnen. Ze zijn niet groter dan een vinger en ze vliegen... Vliegende visjes!!! Een
hele poos moet ik wachten, alvorens ik er opnieuw een te zien krijg. Doch dan volgen zij zich op, met een ware regelmaat zou men zeggen. Eén, twee, tien en zelfs meer tegelijkertijd. Soms vliegen ze vóór me op, zodat ik ze goed kan gadeslaan, want vlug als een vogel, vliegen ze niet. Ik zie de vinnen trillen als vleugels; net een grote waterjuffer met blauw-metalen weerschijn.
De ganse morgen vermaak ik me, met naar de vliegende vissen te kijken.

        

17 juli.
Komt het omdat we de Kreeftskeerkring voorbij zijn? In elk geval, nauwelijks is de zon goed en wel zichtbaar of reeds is het niet
meer om uit te houden. Ik trek me terug in de schaduw aan stuurboord. Er waait een goeddoend windje.
Ik wacht. Niets. Ik wacht en blijf wachten... Niets... Hoe lang ik ook tuur, mijn oog starend het water onderzoekt, geen enkel, maar ook geen enkel vliegend visje laat zich vermurwen om naast de kiel te voorschijn te komen en over het oppervlak weg te scheren. '"t Zal wel zijn zoals met de bruinvissen," denk ik. "Vandaag alles en morgen niets". Niets? Oh-wat-is-het-mooi... wat
is het mooi... hop... hop en nog... en meer... Tientallen bruinvissen duiken vlak vóór mij uit het water op. Dertig, veertig centimeter lang zijn ze op z'n minst; licht-doorschijnend-goudbrons gekleurd, een spitse kop. Geloof me, ik sta op de eerste rij van de eerste rang. Het is alsof ik ze zou kunnen grijpen. Ze doen niet druk, zijn noch gehaast, noch zenuwachtig, wel kalm en bedaard. Ge ziet het zo: ze moeten de trein niet halen. Ze schijnen al de tijd te hebben om, met de baren mee, hun sprong te nemen en in onberispelijke boogvorm te duiken. Drie a vijf seconden zijn ze zichtbaar, de ideale tijd voor een filmscène.

18 juli.
- Morgen krijgen we weer land in 't zicht, heeft de eerste stuurman gisteravond gezegd.
- Hoe laat, stuurman ?
- Kan ik niet zeggen, 'k heb er niet bepaald naar gekeken, 'k Denk een uur of vijf, halfzes of zo. 't Zal toch vroeg zijn.
Veel te vroeg om op te staan...
Maar ja, wat wilt ge. Als eeuwen geleden de kijkuit op een ontdekkingsreis, tuur ik in het zwarte donker, zoek naar land.
Eindelijk, een streepje licht in het Oosten. 't Wordt geen bijzonder mooie zonsopgang, vandaag.
De zon heeft reeds een uur haar vlucht door het ruim begonnen als, in de verte, uit de nevel een vaaggrijze vlek opdoemt. Ik weet wat het beduidt: land. Langzaam wordt de vlek donkerder, afgetekend, zichtbaar. Het zijn eilanden, waarvan de hoogste top zich tot een zeshonderd meter boven de zeespiegel verheft. De zon beschijnt de flank naar ons toe; we varen op tamelijke afstand, zodat het me is gegeven alles op m'n dooie gemak te bekijken. Bar en woest is het, naakt. Geen schijn van leven is er te bespeuren. De eilanden blaken in de zon, het moet er bakken. In het noordelijk deel, tegen het strand, beschermd door de bergen, enkele bomen slechts. Daar, die berg met zijn schuin weggesleten top moet een vulkaan zijn. Het lijkt me alsof er een vleugje rook uitkomt.

19 juli.
Het schip rolt, alhoewel niet zo hevig als in de Golf van Biscaye. Hoe lang is het reeds geleden ? Ik moet er opnieuw aan wennen. Wat wilt ge, 't is juli en de zuidwest moesson speelt zijn parten. Alles is vochtig, en klammig. Met de vinger kan men op de ruiten van de pa-trijspoorten schrijven. Als ik op het dek kom moet ik mijn brilglazen afdrogen; 't is net alsof ik ze in de damp van kokend water heb gehouden.
De Arabische kust is goed zichtbaar. Stuurman Donck toont me op de kaart waar wij ons bevinden en zo weet ik het, de "cliffs"
daar zijn 50 tot 200 voet hoog. Het is hier onmogelijk een juiste positie van het schip te nemen, geen enkele kaart is juist. De
abrasie, het water dat het land inwreef, en de heersende winden veranderen de kust voortdurend.

20 juli.
Ik heb de kok beloofd, hem op te zoeken. Juist als ik op dek kom, varen we in een school grote bruinvissen. Ze springen het
water uit...
Uit de wind is het warm, wel vochtig, draaglijk, aangenaam zelfs voor ons, die de gematigde gordel bewonen. In de wind is het een ietsje meer dan fris.
Volgens de scheepsrol is er een achtenvijftig-koppige bemanning. Drie maaltijden per dag, reken zelf maar uit hoeveel het maakt. Moeder de vrouw zou zeker met de handen in de haren zitten als het haar te doen stond, zelfs met gehuurde hulp.
De kok is van de streek waar ik woon. Hij maakt zich volstrekt niet druk, houdt er steeds een goed humeur op na. Hij weet het van te voren, alles komt op tijd in kannen en kruiken: borden en magen gevuld. Zonder zijn ultra-moderne uitrusting zou het niet zo gesmeerd lopen, want, dames, op de "Esso Brussels" is een keuken om van te watertanden. Verwacht u een inventaris ? Het spijt me, u teleur te stellen. Wat er ook in een keuken te doen is, het gaat mechanisch. Meer dan de helft van de tijd wordt bespaard. Ik maak hem mijn compliment over het voedsel. Fijn, lekker, smakelijk, overvloedig en afgewisseld. Mocht iemand niet tevreden zijn, kom gerust naar mij. Ik breng het wel voor elkaar en u krijgt de schotels van thuis.
In een goede keuken hoort, naast de kok, een pasteibakker. Werkelijk, ook hij kent zijn vak. Elke dag vijftig broden plus het Frans brood voor de lunch en het nodige banket. Donder-dags, de dag van de zeeman, en 's zondags broodjes, het nodige krentenbrood of kra-miek. Vijfentwintig achtereenvolgende dagen is er een ander banket. Dan herbegint de reeks.
Oh, ik zou het nog vergeten, op genoemde dagen is er roomijs. Voor mij een "dame blanche" asjeblieft.

21 juli.
Het is nationale feestdag, vandaag. Het is stil aan boord. Slechts een paar matrozen werken, kompensatiedag. Ik weet het, ik heb er niet naar gevraagd, doch het zou me heus niet verwonderen, als ze liever werken. Overuren zijn steeds welkom.
Wet is nu eenmaal wet, ook op zee wordt zij toegepast.
Sedert hedenmorgen zijn we in de golf van Oman. Het is vrij warm, doch dragelijk. Voor de eerste maal klim ik naar de "monkey bridge", de apenbrug, het hoogste dek, mid-scheeps. Van hier uit heb ik een mooi zicht op de "Brussels" en op zee.
Links en rechts, in de verte, scholen bruinvissen. Eenmaal slechts varen we er door, en springen de grote, meer dan één meter lange vissen, boven het water uit. Ik heb mijn kamera niet bij en voor de zoveelste maal mis ik de trein.
Vannacht heb ik onrustig geslapen. Steeds en weer ben ik wakker geworden. Mijn ganse lichaam plakt van 't zweet, ik drijf,ik zwem in mijn bed. 't Eerste wat ik doe is een flink stortbad nemen. Het water is lauw. Nauwelijks afgedroogd, breekt het zweet nu opnieuw 't allenkante uit. Ik verneem, de luchtkoeling midscheeps is enkele uren onderbroken geweest. Nu begrijp ik maar al te best waarom de bemanning, van 't begin van de reis af, met zoveel geestdrift over de airconditioning spreekt.
Want, de Perzische Golf, die we - na de straat van Hormuz - sedert een paar uren bevaren, is de evenknie van de Rode Zee.
Vroeg is het, vrij vroeg, en de warmte alreeds onuitstaanbaar. De mannen werken bijna naakt, hun lichaam blinkt van het zweet; het vloeit met straaltjes van bovenlichaam en aangezicht; de neus druipt alsof ze verkouden zijn. Gaan we dezelfde hel als zondag tegemoet?

23 juli.
Door een ongewoon leven aan boord wordt ik gewekt. Van uit bed kijk ik naar de pa-trij spoort. Het is donker. Ik draai me op de andere zijde om nog een beetje te slapen. Ik voel me zo moe. Deuren slaan, voetstappen naast en boven mij. Ik weet wat het beduidt. We hebben de Perzische Golf verlaten en zijn de Khor Musa opgevaren. Ik doezel nog een beetje, doch van slapen komt niets meer terecht, al wat me te doen blijft is opstaan. Ik tuur naar buiten. Vóór mij, een grijze streep die, zodra de dag in de lucht komt, lichter wordt.
Vóór Bandar Shapur gaan we voor anker. Dezelfde formaliteiten als in elke haven worden vervuld. Gezondheidsdienst, immigratie en zo meer. Daarna zullen we nog een half uur de stroom opvaren om Bandar Mar Shahr te bereiken.
De Khor Musa is een brede stroom, niet in 't minst te vergelijken met de Schelde waar het rauw kan zijn en guur. Hier, geen rimpeltje, geen wind, slechts een loden lucht die zwaar op u neerploft.
Enkele tankers liggen er aan de stijgers gemeerd. Ook Bandar Shaur is een petroleumhaven.
Nog voor we Bandar Mar Shahr hebben bereikt, krijgen we tegen de boeg langs bakboord een sleepboot, onder Engelse vlag.
Enkele bevelen, de achtersteven van de sleper verlaat de boeg van de "Brussels" en neus tegen neus duwt Brabo Druon Antigoon naar de andere oever. Terzelfdertijd draait de schroef op volle kracht, zodat de trots van de Belgische handelsvloot, als een geoefend soldaat, een onberispelijke halve draai rechts neemt. Nu kan ik ook de breedte van de Khor Musa schatten :
driehonderd ten hoogste driehonderdvijftig meter.
Voet na voet wordt het anker neergelaten, meertouwen over boord geworpen en aan land gebracht en zachtjes, zonder slag of stoot, wordt het schip aan de pier gemeerd. Bandar Mar Shahr. Een verlaten oord, slechts tanks, buizen en enkele barakken, een laadhaven voor petroleumschepen.
Het is er me niet om te doen geweest u het zeemansvak te leren... een eruditie ten toon te spreiden die ik niet heb.
Mijn enig opzet is, u een eenvoudig relaas te brengen van een reis op een tanker; het werk en het leven aan boord. Ik heb hiervoor alle mogelijke middelen gebruikt die te mijner beschikking stonden en ik ben dankbaar jegens hen, die mij hebben geholpen. Mogelijk draagt veel van wat ik heb geschreven, de goedkeuring van de zeeman niet weg. Honderd personen, honderd verschillende gedachten. Ik heb eigen ideeën, gevoelens en zo meer, de vrije teugel laten vieren... en... mag ik de  bemanning die ik, hoe weinig ook, heb leren kennen, tot maatstaf nemen, dan verschilt de mentaliteit van de man aan wal heel wat met deze op zee. U hoeft het niet te zeggen, ik weet het, ik breng volstrekt niets nieuws. Alleen, ik heb me er vroeger nooit zorgen over gemaakt, er geen belang in gesteld. Deze reis heeft mij een en ander geleerd, rijker gemaakt.
Op zee zijn er tal van andere vraagstukken, van veel diepere, echt menselijke aard. Een scheepsbemanning is een gemeenschap van mensen, die te zamen wonen op een kleine ruimte, midden de oneindigheid van de zee. Velen zijn gehuwd en hebben kinderen. Vijf weken of meer maanden zee soms, twaalf uren wal, waarvan ze hoeveel bij vrouw en kinderen kunnen doorbrengen? Hier stelt zich werkelijk een psychisch en fysisch probleem, waarvoor men in het diepere ik van de zeeman moet doordringen, om er een antwoord op te geven. Een en ander kan men zichzelf wel voorstellen, doch het is lang niet makkelijk zich het voelen en denken van anderen eigen te maken. Uit kiesheid heb ik dergelijk problemen niet durven aansnijden, na enkele weken tutoyeer ik niet... En toch men voelt het zó aan, het is het moeilijkste deel van het zeemansvak. Laat u niet verleiden door de poëtische ontboezemingen over de schoonheid van een stormende of hemelsblauwe zee; van verre ongekende stranden en de vele eilanden, het romantische van een zeereis. Denk liever aan de moordende warmte van de Rode Zee en de Perzische Golf, weet ten slotte, de doorsnee zeeman heeft oog noch oor voor het pittoreske, hij heeft het allemaalreeds zo dikwijls gezien; al wat hij doet is, met een ongemene taaiheid, een zeldzaam verantwoordelijkheidsgevoel, de ongemakken van een wisselend klimaat, de grillen van de natuur, trotseren: hij is aan boord om zijn werk te verrichten. Ik heb vooru slechts een tip willen oplichten van een zeer voornaam onderdeel van het geheel - een schakel in de keten - die de petroleumindustrie uitmaakt.
En, als ge morgen, een zeeman ontmoet, die een beetje drukte maakt en uit de schreef loopt, wees dan begrijpend en denk: hij komt misschien van Bandar Mar Shahr.