Auke Visser´s ESSO Tankvaart Mij. Site     |   home
Den Haag - (1925-1940)
Belevenissen van een opvarende van de MS "Den Haag".
(Only in Dutch)
Mijn belevenissen op het motorschip "Den Haag".
 
Door G. Assenberg.
(Uit Essobron 1949)
30 December 1939, aangemonsterd als olieman door tussenkomst van de heer Erkelens, kelner van hotel Boer te Vlaardingen. De heer Evers, waterklerk van de A.P.C., bracht mij per taxi naar het aanmonsteringskantoor te Rotterdam.
De volgende avond moesten we aan boord zijn met zo goed als een gehele nieuwe bemanning. Het waren bijna allemaal
haringvissers uit Vlaardingen, ik zelf ook. Het was oudejaarsavond toen we vertrokken van Pernis om naar de Downs te varen, een Engelse ankerplaats, voor onderzoek naar contrabande. Alles was in orde bevonden en zo konden we de reis naar Aruba in West-lndië aanvaarden voor een lading benzine voor Holland. Daar het in wintertijd op de Noord-Atlantische Oceaan geducht kan spoken, dat weten de echte koopvaarders maar al te goed, heeft de Kapitein, de Heer Wijker, besloten de route langs de Azoren te nemen, dat is een eilandengroep van Portugal. Nu we hebben de heenreis heel goed weer gehad.

Er was een gezellige stemming aan boord. De meeste van de jongens hadden nog nooit ter koopvaardij gevaren, maar het werk
aan boord viel ons hard mee, daar we allen op de visserij van aanpakken wisten. De voeding op de koopvaardij was zeer goed
vergeleken bij de voeding op de haringvisserij. We kwamen zo van lieverlee de warmte invaren. Na ongeveer achttien a negentien
dagen gevaren te hebben kwamen we zonder ongeregeldheden te Aruba aan, waar een aanvang werd gemaakt met ballast
uitpompen, om daarna onze benzine in te nemen. Na ongeveer zes en dertig uur binnen te zijn geweest, zijn we van Aruba naar Amerika gegaan, naar Brooklyn om de rest van de lading in te nemen. Ik geloof dat we daar vaten met olie hebben geladen.
De volgende dag hebben we Brooklyn weer verlaten om naar Holland terug te keren. De terugreis verliep niet zo vlot als de
heenreis, we kregen al spoedig slecht weer en zijn nog al eens in de weer geweest met een van de hoofdmotoren, maar dat was weer gauw voor elkaar, want als er in de machinekamer wat gaande is, dan weten alle machinisten, olielieden, stokers en tremmers van aanpakken.

Zo kwamen we dan elke dag dichter bij Engeland. Het weer knapte weer wat op. Na onze wacht praten we dan gezellig met
elkaar wanneer we zo ongeveer weer in Holland kunnen zijn. Iedere dag 's middags om twaalf uur werd de Maatschappij op de
hoogte gesteld waar het schip zich bevond, tot op de 15de Februari 1940 om een uur `s middags een einde werd gemaakt aan al onze illusies. Ik zelf had de wacht, benevens een assistent en de derde machinist toen we de zware schok, daaropvolgend een explosie in de bunkers, net voor het machinekamerschot aan stuurboord hoorden en direct daarop het water de machinekamer begon binnen te stromen. Je kunt begrijpen wat een gewaarwording het was. De derde machinist stopte direct beide machines en toen lopen wat we konden om boven te komen uit de ongeveer vijf en dertig a veertig voet diepe machinekamer.
De zenuwen speelden een grote rol bij ons allen. We liepen naar onze aangewezen reddingsboot aan stuurboord. Hoewel ik zeer
weinig kleren aan had kwam het toch niet bij mij op om nog naar mijn hut te gaan om mij beter te kleden. Bij mijn reddingsboot
gekomen wilden we in de boot stappen, maar moesten eerst even wachten, omdat de achtermast overboord sloeg. Dat was
geschied en tot onze grote ontsteltenis stond de reddingsboot in brand; een gloeiende nagel was uit het schip gerukt en was in het vuurpijlenkistje gevallen, zodat we die alvast kwijt waren en bij nacht geen noodsignalen meer konden geven. Het vuur had op onze boot geen verdere nadelige gevolgen gehad, zodat we hem te water konden laten.

Het werd tijd want ons schip ging al recht op staan, daar de machinekamer vol liep. In onze boot zaten elf mensen, wij hadden drie
boten in zee kunnen krijgen, de gehele bemanning bestond uit negen en dertig koppen, zodat we twee mensen te weinig in onze boot  hadden en zodoende hebben we de bootsman en een assistent-machinist overgenomen van een van de andere sloepen. De gehele  bemanning kwam zonder enig Letsel van het torpederen in de sloepen. We hebben ongeveer drie kwartier of een uur bij het schip  gelegen om te kijken of hij soms nog bleef drijven, dan had de marconist nog aan boord gegaan om noodseinen uit te zenden. Naar  daar was geen denken meer aan, want ons schip was een prooi der golven geworden. Daarna hebben de Kapitein en de eerste en  tweede officier, die het commando over de andere sloepen voerden, het besluit genomen om naar het dichtst gelegen land aan te sturen; dat was, als alles goed zou gaan ongeveer dertig uur zeilen met goed weer. En nu na allen een welkom thuis toegeroepen  te hebben, zijn we onder elkaar weg gaan zeilen. Het was ongeveer drie uur in de namiddag van 15 Februari; we zouden bij elkaar  blijven indien het mogelijk was en bij donker aan elkaar seinen geven met een stakelvuur (stakelvuur wil zeggen een fakkel in een  blik met die om aan te steken). Zo gezegd, zo gedaan. Maar de schemering begon al vroeg te vallen in dit jaargetij en jammer  genoeg begon het al slechter weer te warden. Het werd zo slecht dat onze mast met zeilen afknapte als glas, zodat we in grote  moeilijkheden verkeerden. Onze sloep sloeg half vol met water. Dat was erg want voor onze mast brak, zagen we aan de gezichtseinder  al vuren van schepen, vermoedelijk van vissersvaartuigen, zodat onze hoop op redding verloren ging. De andere sloepen zijn toen  doorgezeild, maar wij moesten met alle macht onze boot weer leeghozen, zodat we dachten dat de andere sloepen al gered waren.

We moesten spoedig raad schaffen en lieten onze sloep op de zee liggen met de kap in de wind, want de halve storm was er nu al.  We lieten een drijfanker aan een eind touw onder onze boot zakken en een zeildoekse puntzak voor ons uit en zo bleven we dan met de kop op de wind liggen.
Daar ik ernstig zeeziek was, was ik niet in staat mede te werken (als waterhozer). Dat moesten we wel om beurten doen, anders was er al gauw niets van ons terechtgekomen. We hebben toen het zeil van de sloep genomen en er een beschutting voor kou en water van gemaakt, maar droog konden we toch niet blijven, want elk ogenblik kwamen gedeelten van de stortzeeën in onze sloep Na deze moeilijke en gevaarvolle nacht te hebben doorgebracht, werd het eindelijk dag. We kregen allemaal een slokje water en een stukje zeekaak van tijd tot tijd. Het was niet veel, maar we moesten zeer zuinig zijn, want we konden nooit weten hoe lang we nog in deze benarde toestand verkeren moesten.

We waren allen zeer vermoeid en verkleumd van kou en ellende, zodat we stijf naast elkaar zaten te wachten of er nog eens redding voor ons kwam opdagen. De een na de ander kreeg dikke voeten en handen van de kou en het zoute water. Na deze dag vol spanning zagen we de lange nacht vol ellende tegemoet. Het moest ongeveer middernacht zijn geweest teen we een groot vuur op het water zagen niet ver van ons vandaan. Je kunt begrijpen dat we geroeid hebben. Maar hoe we ook roeiden (het was zelfs zo nabij dat we allen hard begonnen te roepen en op de misthoorn bliezen tot we niet meer konden en het moesten opgeven), dat vuur dat we gezien hadden, ging maar steeds van ons vandaan. Wat het geweest is, is nog steeds voor mij een raadsel. Intussen dachten we stellig dat de anderen al lang waren opgepikt door een of ander schip. Dan konden we tenminste nog moed houden dat wij ook spoedig gered konden worden; maar daar hebben we ongelukkigerwijze nooit meer op kunnen rekenen. De tweede dag vol emotie ging weer voorbij.

Daar we ieder ogenblik met startzeeën hadden te kampen, hadden wij allen geen stukje droog goed meer aan, zodat ons kurken
zwemvest lelijk begon te schrijnen van ´t zoute water. Duizenden gedachten gingen daar ons hoofd, omdat we dachten dat elk
ogenblik met zo'n zware stortzee het laatste wel kan wezen. De tweede nacht was weer gelukkig ten einde en mijn zeeziekte nam gelukkig hard af. De verstandhouding ander elkaar nam ook hard af, want de ellende die we al beleefd hadden was veer ons
blijkbaar te veel geweest, zodat we allemaal even knorrig waren. De onzekerheid hoe lang we zo nog moesten blijven ronddobberen, speelde ook zijn deel daarin. Kijk op redding was er niet, zodat het m.i. wel eens tot wanhoop dreef. De een voor de ander had geen lust meer om het water uit onze sleep te hozen. Het was nu Zaterdag 17 Februari en nog steeds zuinig met beschuit en water. Ik had meer dorst dan honger. Bij zeeziekte is dat altijd het geval, daar weet ik wel van mee te praten. Het weer was heel wat beter geworden, maar er liepen nog steeds hoge zeeën en nu zagen we gelukkig een trawler op ons aankomen, die even daarna ook weer van ons afstoomde, daar men misschien vreesde met een onderzeeër te doen te hebben. Ik behoef ons gevoel van teleurstelling niet te beschrijven, wat er dan in je omgaat als je zo dicht bij de redding bent.

De nacht, het was nu de derde, bracht ons ook weer geen redding of enige verbetering in onze toestand. Zondagmorgen 18 Februari, onze geluksdag, hebben we weer een mast van een roeiriem gemaakt met een zeil er aan en zo zijn we dan maar weer gaan zeilen.
Ik zelf zat te sturen die dag met een roeiriem. Hoe lang ik heb zitten sturen, weet ik niet, maar mijn ogen begonnen pijn te doen van
het kijken naar schepen. Op het laatst zag ik niet anders dan masten en schoorstenen van boten aan de horizon, zodat ik wel eens
op ´t punt stand mijn collega's te waarschuwen, maar het was alles ijdele hoop. Ik vroeg toen of er nu eens een ander kwam sturen,
maar niemand voelde er jets veer, omdat ze allen te vermoeid waren. Nu liet ik onze boot maar aan zijn lot ever en ben toen ook
onder het zeiltje gaan zitten. We spraken over de nacht die dadelijk weer komen zou, maar de bootsman zei dat we dan wel gered
zouden zijn. Hij was erg optimistisch, maar wij waren het niet. Het moest ongeveer vier uur in de namiddag zijn geweest, toen we
opgeschrikt werden door sirenengeloei van een groot schip dat vlak langs ons heen stoomde; we schrokken hevig, want niemand
had die boot zien aankomen. Je kunt begrijpen wat dat veer ons betekende, we riepen en schreeuwden allemaal door elkaar van opwinding. Daar was dan toch redding gekomen. Nu gauw een Hollandse vlag laten zien, zodat ze ons konden herkennen.
Het was een nieuw schip van de Elen lijn, gebouwd in Hongkong en voer voor zijn eerste reis naar Engeland. Zijn laatste aanlegplaats  was Gibraltar geweest en daar er een marine officier aan boord was en de orders luidden dat hij voor niets mocht stoppen, zijn het de passagiers geweest die het hebben bewerkstelligd dat ze ons wel hebben opgepikt. Het was zeer gevaarlijk om ons op te pikken, want ze hadden van ander water niet veel goeds te verwachten, want het was oorlog en de duikboten namen iedere kans waar. De "Elennorcie", zo heette het schip, ken niet stil blijven liggen en dus draaide hij om ons heen. Je kunt begrijpen dat we hebben geroeid om bij het schip te komen. De stormleer hing al buiten boord en eindelijk waren we langszij. En nu opgepast, want onze boot werd daar de hoge zee hoog op en neer gegooid, zodat we onze kans, de stormleer te grijpen en zo aan boord te klimmen, één voor één moesten benutten. Aan boord gekomen kon ik niet meer op mijn benen staan. We kregen nog wat oponthoud, want onze kapitein, de heer Wijker, kon niet de stormleer op klimmen, zodat ze hem een touw om zijn middel deden en zo werd hij dan aan boord gehesen door enkele Chinese matrozen van de "Elennorcie". Nu waren we allen aan boord en stoomde de "Elennorcie" fullspeed naar Londen toe. We werden zeer hartelijk onthaald; whisky, sigaretten, goed eten en droge kleren. Daarna werden onze bedden klaar gemaakt in het hospitaal op ´t achterschip. De negentiende Februari waren we weer in de Downs voor anker, voor onderzoek, maar wat jammer, het werd dik mistig, zodat we daar nog een paar dagen moesten liggen eer we konden opstomen naar Londen. Woensdagmorgen klaarde het weer op, zodat we Woensdagmiddag de 21ste Februari gemeerd lagen in het dok nabij Londen. We werden vandaar per autobus naar een Hollands hotel gebracht, waar we van nieuw ondergoed werden voorzien door een vertegenwoordiger van onze Maatschappij. `s Avonds om 6 uur werd door de nieuwsberichten bekend gemaakt dat er dertien overlevenden van het motorschip den Haag waren gered. We luisterden er met genoegen naar, omdat ze nu in Holland op de hoogte waren wie er waren gered van de uit negen en dertig koppen bestaande bemanning.

Diezelfde avond werd er getelefoneerd naar ons hotel, dat er een sleep van ons was aangespoeld met een matroos er in. Het was
de matroos Vons uit Vlaardingen, die al gestorven was. Daaruit konden we alle hoop op hun redding wel laten varen. Hoe ze verongelukt zijn, kan niemand weten. We zijn de volgende dag naar de bioscoop meegenomen door een Hollandse dame en Zaterdag 24 Februari zijn we allen in ´t nieuw gestoken door de maatschappij, zodat er een deel van de ellende die we hadden meegemaakt werd weggenomen.
Zaterdags was er weer bericht binnen gekomen dat er twee mensen waren aangespoeld van de den Haag. Dat waren de pompman Uilenbroek en midscheepsbediende van der Horst. Nu konden we daaruit opmaken, daar ze uit verschillende sloepen waren, dat ze allemaal waren verdronken.

Zondagmorgen zijn we met z'n allen op uitnodiging van de heer Ds. van Dorp naar de kerk gegaan en `s Maandags 26 Februari zijn we naar Folkestone per trein gegaan en vandaar per taxi naar het vliegveld, tegen twee uur zijn we dan gestart en ongeveer halfvier waren we op Schiphol veilig geland. Je kunt begrijpen dat onze families blij waren ons weer te zien. We zijn toen allen naar onze woonplaatsen vervoerd per K.L.M.-bus. Nu dat er belangstelling voor ons was, behoef ik niet te schrijven. Na veertien dagen te hebben thuis gezeten omdat mijn handen en voeten nog niet helemaal normaal waren, heb ik de families in Vlaardingen bezocht van enkelen onzer bemanning. Je kunt begrijpen dat me dat erg zwaar viel, want alles kwam dan weer boven en het leed was bij sommigen heel erg om aan te zien. Nu was ik bij elkaar zes weken thuis en ben toen weer aangemonsterd als pompman op het stoomschip "Amsterdam" en we zijn de 13 de April 1940 vertrokken.

Na twee jaar te hebben doorgebracht, somtijds in groot gevaar, zijn we dan op 16 April 1942 weer getorpedeerd in de Caraibische Zee.  Ik ben toen ook weer wonderlijk gered. Nu verloren we niet veel mensen, gelukkig maar vier, toch te veel voor wie het lot is bestemd.
Beste lezers, ik zou nu nog verder kunnen gaan over het verdere verloop mijner belevenissen, maar dat zou te veel zijn om dit alles te kunnen beschrijven, daar er heel wat is gepasseerd in die vijf en een half jaar.
Tot zover dan.