Auke Visser´s ESSO Tankvaart Mij. Site     |   home
Esso Rotterdam (2) - (1959-1970)
Van SUEZ naar de Raffinaderij Rotterdam.
Overgenomen uit de Essobron Januari 1960.

De tankvaart is een jonge tak van onze koopvaardij die een veertig jaar geleden nog werd beschouwd als een
roekeloze onderneming, waarvoor moeilijk een bemanning te krijgen was. Dat is tegenwoordig wel anders nu
de oliemaatschappijen de zeeën bevaren met veilige, moderne tankschepen. Maar toch is de tankvaart een tak
van de koopvaardij gebleven waarvan men in het algemeen minder weet dan van de gewone, van ouds
bekende vrachtvaart.
Ter gelegenheid van de verscheping van de eerste lading aardolie naar onze nieuwe raffinaderij, nodigden wij een
drietal journalisten uit vanaf Suez mee te varen op ons nieuwe tankschip, het ss „Esso Rotterdam", dat deze
aardolie vervoerde van de Perzische Golf naar Rotterdam. Wij meenden zodoende een groter publiek in kennis
te kunnen brengen met verschillende aspecten van de moderne tankvaart.
Aan de groep journalisten, bestaande uit mevrouw M. Racké-Noordijk en de heren C. Borstlap en J. E. Nahuisen,
vroegen wij ten behoeve vande Essobron een korte impressie te willen geven van de reis. Een korte impressie van
ongeveer 500 woorden, dat is een moeilijke opgave bij een overmaat aan opgedane indrukken. En het is dan ook niet
verwonderlijk dat de 500 woorden grens werd overschreden. Niettemin hebben wij gemeend de tekst onverkort te moeten
handhaven, hoewel de vele loftuitingen op onze „Esso Rotterdam" - het schip, de kapitein en de bemanning - ons in
eerste instantie wat terughoudend maakten de impressies ongewijzigd af te drukken. Maar nu deze lof op onze
tankvaart een wezenlijk onderdeel blijkt uit te maken van de impressie der journalisten, zou het van valse bescheidenheid
getuigen wanneer wij deze uit de tekst zouden hebben verwijderd. Als tankreders kunnen wij uit deze impressies de
verheugende conclusie trekken dat de Esso Tankvaart Maatschappij niet alleen voor haar incidentele gasten maar ook
voor haar werknemers een aangename omgeving weet te scheppen en daadwerkelijk haar aandeel levert in het hoog
houden van de goede naam van de Nederlandse koopvaardij.

"Esso Rotterdam" in het Suez kanaal.
- Toen ik vanmorgen de telefoon weer neerlegde, zei ik tot één mijner zonen: „Dit was iemand van de „ESSO". Hij vroeg
me of ik een verslagje wilde schrijven over de reis." De zoon grijnsde al zijn witte tanden bloot. „Wil ik het voor
u doen?" vroeg hij. „Dat kan ik nu met mijn ogen dicht!" Waaruit blijkt, dat ik nu al drie dagen lang, ieder die in mijn
buurt komt, de oren heb volgetoeterd over de belevenissen op de „ESSO ROTTERDAM"...
Dat is ook geen wonder, dat is me een feest geweest!
We hebben alles in keurig afgemeten porties gehad: een beetje zon (lekker!), paar dagen rustig varen (veel slapen),
twee etmalen slecht weer (hoort erbij) en een heleboel plezier. Wat mij betreft: stop me nog maar een poosje op die
36000 ton, want ik ben er tot in de grond verwend! 's Morgens stond er een man naast mijn kooi met een kop thee.
's Avonds stond er weer een man naast de tafel, die almaar mijn koffiekop vulde. Ben hierdoor voor de rest van mijn leven
verknipt. Ik verwacht nu thuis ook thee op bed en bliksemsnel gevulde koppen. Kom echter bedrogen uit.
Het begon allemaal met een chaotische en verrukkelijke dag en nacht, vliegtocht naar Caïro, aldaar zwerven door de stad,
dan rijden door de woestijn en, in Suez, met de motorlaunch naar de „ESSO ROTTERDAM". Om acht uur klommen mijn
twee collega's en ik aan boord, met de juist gekochte aarden kruiken teder aan ons hart geklemd. Vorstelijk onthaal van koffie,
sandwiches en vers krentenbrood.
Kreeg een hut (midscheeps), waar ik in die tien dagen gewoon aan ben gaan hechten. De mannen, die de hutten aan
boord hebben gemaakt, moeten gezegend geweest zijn met huisvrouwelijke kwaliteiten, ze zijn praktisch en handig,
gezellig en schoon-in-een-wip!
Behalve mij was er nog een vrouw aan boord, de echtgenote van werktuigkundige Bahlmann. Naar haar ging ik, als het
teveel aan mannen me ging benauwen. Dat kwam niet zoveel voor, maar ik tobde met een breiwerk en daarmee kon ik
toch warempel niet naar Kapitein Schol stappen, nietwaar? Hij zou gezegd hebben: „Je doet maar twee steken stuurboord
en drie bakboord en verder brei je maar op het kompas." Vandaar dat ik de tijd verdeeld heb tussen achter- en midscheeps.
Voor zover ik weet, zit er maar één fout aan dit schip ... De loopbrug, die ze hier zakelijk „kippeloop" noemen is gemaakt voor
grote mannenhakken. Aan kleine hakken hebben ze bij het bouwen eenvoudig niet gedacht. De eerste keer heb ik twaalf
maal vastgezeten in het rooster. Daarna echter de hakken bekleed met plastic stoeldoppen (van deze brutaliteit kapitein
verwittigd!) Die waren in ruime hoeveelheden aan boord te verkrijgen, een kwestie van even aan de stoelpoten trekken, de
doppen hield je dan zo in de hand. Toen ging het beter op de kippeloop, maar wel hoorde iedereen al in de verte, dat ik er
aan kwam, flap, flap... Met griezelige regelmaat verloor ik een dop en met een roerende toewijding werd hij steeds weer
teruggebracht. Eens van de brug, ééns vanuit de filmzaal, ééns vanuit de machinekamer. Waaruit blijkt, dat de kleine hakken
aardig over het schip zwierven!
Stuurman Buys heeft me ééns (een ademloze vijf minuten) laten sturen. Het was gelijk voor het laatst ook. „U maakt
het schip wild" zei hij, een uitdrukking waar ik me lang over zal verwonderen. En hoofdwerktuigkundige De Vries heeft me
de machinekamer tot in de finesses uitgelegd. (Mijn verschijning daar verwekte wel een gebrul, want ik was gehesen in
een overall, waar ik ruim drie keer in kon). Het moet mijn gids en geleider wel iets gekost hebben aan inspanning. Thuis
kan ik nog geen sigarettenaansteker uit elkaar halen, de ingewikkelde installaties van deze witgelakte kathedraalachtige
ruimte gingen dus ver boven mijn technische petje. Was echter niet van de schroefas vandaan te slaan, fascinerend gezicht.
Zes dagen rustig varen ... maar toen rolde ik 's nachts ineens als een op hol geslagen ping pong balletje door de kooi. Twee
dagen een, wat je noemt, volwassen knaap van een wind! Over de kippeloop gaan werd alleen maar mogelijk, als ik me
vastklampte aan iemand boven de één meter tachtig. De heer Teigeler was wél een hulp. Die keek soms achter zich en
merkte dan, dat hij „in ballast" liep.
De schande van „niet aan tafel komen eten" met windkracht negen, is me gelukkig gespaard gebleven. Men kan zich
dat, tegenover zestig mannen, als vrouw eenvoudig niet permitteren. En Kapitein Schol zei: „Zeeziek is ze niet
geweest! Helemaal niet!"
Welke opmerking ik, Kapitein, als een ridderorde in mijn hart zal meedragen! Toen we de Waterweg opvoeren,
bemerkte ik pas, hóe mijn vocabulaire gegroeid was. Ik wist van: Voor en achter maken, van blinde kleppen, van
aspinal bouten (wat zijn dat toch voor dingen?), van wacht lopen en van wreed slingeren.
Ik noem nu, weer thuisgekomen, mijn keuken de kombuis, mijn kast de pantry, mijn bed een kooi, mijn balkon de brug,
mijn voorkamer de midscheeps, mijn man de kapitein en mijn zoons de bemanning.
Ik wandel nóg met een slingerende zeemansstap door mijn gang en stap nog steeds hoog over mijn lage drempels.
Maar dat zal allemaal wel weer wennen, hoop ik. Zo niet . . . wanneer kan ik mee naar Ras Tanura?
M. Racké-Noordijk.
"Esso Rotterdam" in de Middellandse Zee.

- Het zal altijd een wat vreemde herinnering zijn, die onafscheidelijk verbonden zal blijven aan de vele goede en prettige
die later zullen bovenkomen, zo dikwijls als ik de naam Esso Rotterdam hoor of lees. Twaalf dagen los van de betrekkelijke
regelmaat die zelfs het werk van de journalist-van-de-reportage kenmerkt. Twaalf uur vliegen naar Caïro, van de winter
naar de zomer. Die onvergetelijke uren in Caïro met een zekere heer Nasser (niet de president van de Verenigde Arabische
Republiek) als gids. De stad in een eerste vluchtige verkenning die al boeide, de tocht naar de piramiden en de Sfinx.
Juist, dat laatste, dat is die vreemde herinnering. Want als je 's middags, even nadat de zon door de top is gegaan, staat bij
die grandioze overblijfselen uit de grijze oudheid, de piramiden en de Sfinx, en enkele uren later in Suez aan boord stapt
van een moderne tanker, dan heb je het gevoel dat je in één monsterachtige sprong uit een ver en groot verleden bent
aangeland in de tijd van elektronica, atomen en ruimtevaart. Daartussen ligt een wereld in ontwikkeling van duizenden jaren.
En dat is een tijdsruimte om even bij te griezelen.
Een vreemde maar ook een bijzonder interessante herinnering. Caïro. Een verrukkelijke temperatuur voor iedereen die
uit het gure noorden komt. Een fascinerende stad, taaie kooplieden die toch nog kans zien j,e ergens een loer te draaien,
kopjes roetzwarte en mierzoete, drabbige mokka. Dan met die auto door de woestijn terwijl de zon al naar de door heuvels
kartelige horizon neigt. Om nooit te vergeten.
Vraag me hoe die reis was met de Esso Rotterdam. Afgezien van de taak die ik door die reis nog had te vervullen (je
bent niet voor je plezier uit, helemaal niet) was het een reis om in je herinnering te bewaren. En die taak was ook al bijzonder
prettig te realiseren.
Als ik ooit nog eens het woord gastvrijheid hoor zeggen, dan zal ik altijd de naam Esso Rotterdam erachter voegen. Geen
seconde hebben mijn twee collegae en ik het gevoel gehad dat we niet tot de crew behoorden, al logeerde ik dan ook in de
meest luxueuze ruimte die het schip kent. De zorg waarmee ons welzijn werd omringd, de kameraadschap zou ik het willen
noemen, die je in alles tegemoet kwam, de gesprekken die tot even zovele genoeglijke uren op wacht of op de vrije wacht
werden. We waren op de Esso Rotterdam „thuis". Dat is een groot woord, ik weet het, maar hier op zijn plaats.
De „ouwe" (pardon, kapitein, maar dit is een praatje onder ons en dus vergeeft u me dat wel) gaf het grote voorbeeld.
En ik vraag vergeving aan iedereen die me misschien wat teveel op de brug vond. Maar daar lagen voor mij schone
herinneringen al zijn die meer dan dertig jaar oud evenals die van de vaart door het Suezkanaal.
Die uren op de brug, dat zonnetje schieten dat nog goed was ook, de kleine assistentie van stuurman Struys door de
tijdmeter af te lezen als hij een schot deed, die roertorntjes en de welwillendheid van de koersschrijver die warempel
aantekende dat het nog behoorlijk was, die roerige uren voor de Portugese kust toen we die westerstorm afreden,
dat alles maakt dat de Esso Rotterdam een schip werd dat ik een selected ship wil noemen met allen die er op voeren
op die reis tussen Suez en Rotterdam, november-december van het jaar 1959.
Kees Borstlap.
"Esso Rotterdam" in de Golf van Biscaye.

KANAALKOORTS
- Met Esso bent u beter uit. Ook in Caïro! Dank zij onze gastvrouwe Esso zal ik tot het einde mijner dagen nonchalant
kunnen zeggen: Toen Nasser mij Caïro liet zien . . . Toegegeven: die kleine bedrijvige, zeer amoureuze en niet geheel
onbaatzuchtige man was niet de president van de Verenigde Arabische Republiek, maar de assistent van de
Esso-agent, maar wie daar op let, is een kniesoor.
Mijn indrukken van de reis Suez - Rotterdam met de onvolprezen supertanker Esso Rotterdam in vijfhonderd woorden?
Zelfs kapitein Hendrik Schol (de gezagvoerder, za'k maar zeggen) zou dat niet klaar spelen. En hij is toch een erkend
grootmeester in het opstellen van veelzeggende uiterst korte telegrammen, zoals ze op het Esso hoofdkantoor weten...
Daarom moet ik een keuze doen uit de veelheid van goede herinneringen. Welke? De aankomst bij Suez op het propere
en feestelijke schip na een vliegtocht, die vermoeiender was dan u denkt en een Egyptische dag vol stof en overweldigende
indrukken? De tocht door het Suezkanaal, of over de spiegelgladde Middellandse Zee?
Of zal ik een sterk zeemansverhaal schrijven over die vliegende storm voor de Portugese kust, toen de kapitein „pakkie
plechtig" verving door een ruige schipperstrui? Alle aandacht voor de prettige, gastvrije sfeer aan boord, waar ik zulke
goede vrienden maakte? Neen, de Kanaalkoorts krijgt van mij het volle zoeklicht. Ja, dat is mijn dierbaarste herinnering.
Dierbaar, omdat (zij zo diep menselijk is, zo ontroerend en onthullend. Eerst toen begreep ik iets meer van het zware
zeemansbestaan. Niet de storm, maar het Kanaal onthulde dat. Alleen zeevarenden kennen die slopende ziekte,
die zij met scherpe zelfspot Kanaalkoorts noemden, en ze spreken er niet over als ze weer vaste grond onder de voeten
hebben. Daarom bleef het voor velen een onbekende kwaal, maar ik geloof, dat ik de zeemansvrouwen een genoegen
zal doen als ik de sluier van mannelijke geheimzinnigheid oplicht.
Daar in het Engelse Kanaal heb ik ze nerveus zien worden, die stoere, onverschrokken zeebonken. Ze stonden als ijdele
bakvissen voor de spiegels, ze persten hun broeken, wasten hun overhemden met extra zorg en poetsten hun schoenen.
Ze liepen te fluiten als merels in de lente en ze zongen veel en vals.
Dat is Kanaalkoorts! De hunkering naar huis. Daar zal men straks weinig van merken, want dan stappen ze met
voorgewende onverschilligheid aan wal, maar in het Kanaal slopen ze tersluiks naar de radiohut om voor drie gulden
per drie minuten met door tranen verstikte stem met thuis te bellen, hetgeen dus inhoudt, dat u thuis voortaan geen
verwijten meer mag richten aan het adres van Scheveningen Radio...
Mannen van de Esso Rotterdam, hartelijk dank voor het verblijf aan boord, dat alle goede eigenschappen had, die men
zich kan voorstellen: leerzaam, genoeglijk en onthullend. De verleiding is groot om met de geijkte heilwens:
„Behouden vaart en goede wacht" te eindigen, maar daar zie ik van af, want ik weet, dat ge daar te nuchter voor
bent. Tot ziens dus!
Bob J. E. Nahuisen.
Einde reis de "Esso Rotterdam" in Rotterdam.